Openbare dronkenschap en nachtrumoer
“Wat moj van mie” (wat moet je van mij) zei Jan toen ik hem aansprak op zijn gedrag. Jan was namelijk een persoon die een aardige borrel wist weg te stouwen als hij naar het café ging. Nu was dat op zich niet zo’n probleem. a het cafébezoek kwallebalde Jan heel Rijssen bij elkaar en wee je gebeente als je hem op weg naar huis tegenkwam en je hoofd stond hem op dat moment niet aan. Jan was al diverse keren bekeurd wegens openbare dronkenschap en stond in die dagen op de nominatie om op de zwarte lijst te worden geplaatst.
Dit was een dergelijke ontmoeting. Als Jan nuchter was dan “koj d’r wa vőgeltjes met vang’n”, zoals ze dat in Rijssen zo aardig weten te zeggen. In nuchtere toestand kon ik het wel met hem vinden, maar de situatie was nu anders. De manier waarop hij me aankeek voorspelde niet veel goeds. Ik had mijn jonge collega, die nog niet zo lang in Rijssen was, al ingeseind, dat Jan een vervelende poepzak was als hij had gedronken en dat hij zich gereed moest houden om in te grijpen als het uit de hand zou lopen.
De reden waarom we Jan aanspraken was het feit, dat er diverse klachten waren binnen gekomen over zijn gedrag. Een van zijn onhebbelijke gewoontes was namelijk om midden in de nacht keihard te gaan zingen, waarbij hij tot vervelends toe steeds weer het liedje: ”Vogeltjes wat zing je vroeg, is de dag niet lang genoeg ” zong. Ik sprak Jan aan en zei hem dat hij zijn gezang moest staken en naar huis moest gaan, omdat er anders weer een proces-verbaal zou volgen voor openbare dronkenschap. Zonder een woord te zeggen draaide hij zich om, hield op met zingen en liep weg in de richting van zijn woning, zonder ons verder blik waardig te keuren.
Ik was verbaasd, dat mijn woorden zo’n uitwerking hadden gehad. We wilden net weer in de patatwag’n stappen toen Jan een eind verderop weer begon te kwalleballen “ Vogeltje wat zing je vroeg”. Mijn waarschuwing aan zijn adres was blijkbaar toch niet zo goed overgekomen als ik gedacht had en Jan werd wederom aangesproken. Voordat ik verder wat kon zeggen, begon hij te razen en te tieren en schreeuwde de hele buurt bij elkaar. Volgens hem moesten wij hem altijd hebben en hij was het nu spuugzat. Er was geen woord met hem te wisselen en ik maakte hem duidelijk dat het nu genoeg was geweest en dat hij mee moest naar de kazerne. Jan was het hiermee uiteraard niet eens en begon een houding aan te nemen, die er op duidde dat hij niet zonder slag of stoot mee zou gaan. Hij was echter in een dusdanig benevelde toestand dat hij, voordat hij er erg in had, op de achterbank van de patatwag’n zat en op weg was naar de kazerne. Gelukkig hadden we hem uit voorzorg voorzien van een paar van rijkswege verstrekte armbandjes, want onderweg kreeg hij het helemaal te pakken en begon te trappen naar de collega die bij hem achter in de patatwag’n zat. Deze was genoodzaakt om boven op Jan te gaan zitten om hem in bedwang te houden. Op de kazerne aangekomen werd Jan met vereende krachten uit de patatwag’n gehesen en ter ontnuchtering ingesloten.
Even later werd Jan een deken gebracht en een matras om de nacht enigszins comfortabel door te brengen. Toen mijn collega hiervoor de deur opende werd met kracht een klompschoen in zijn richting gegooid, die zijn doel op- een haar na miste en tegen de celdeur knetterde. Een stuk hout deed even later dienst als schild toen we opnieuw de cel binnen gingen om Jan te ontdoen van zijn andere klompschoen. Het was net of Jan in de gaten dat hij nu rustig moest zijn, want hij gaf gedwee zijn schoen af. De volgende morgen kon je weer “vogeltjes met hem vangen” en had hij spijt van hetgeen er die nacht was voorgevallen. Met een proces-verbaal aan zijn broek voor openbare dronkenschap, werd hij vrijgelaten. Jan is na die tijd nog verschillende keren “met ’t water bien dokter ewes”. Hij kon de drank echter niet laten staan. Hij woont niet meer in Rijssen en is volledig aan lager wal geraakt.